In 1404 overleed Hertog Albert, graaf van Holland en Zeeland. Van zijn drie zonen en vier dochters had Graaf Willem al enkele jaren het bewind overgenomen. Willem was een vriend van de Hoekse partij die Albert buiten het bewind had gehouden. Deze situatie gaf aanleiding tot hernieuwde onlusten en burgeroorlogen tussen de Hoekse edelen en de Kabeljauwen. Deze onrust in Holland was ook de reden dat Graaf Willem de vrede met de Friezen verlengde. Eind 1406 werd onder bemiddeling van de Duitse Hanzesteden een verbond voor een jaar gesloten.
In Oost-Friesland vermeerderden sommige edelen op een gewelddadige manier hun heerschappij ten koste van de burgerbevolking. In Friesland kwam het nogmaals tot grote onlusten tussen de Schieringers en de Vetkopers. De zee werd onveilig gemaakt door zeerovers, waarvan vele bescherming genoten in Dokkum, Groningen en Amsterdam. Hamburg, Lubek, Rostok, Wismar en andere plaatsen hadden veel te lijden van deze roversbenden. Ene Keno ten Broek sloot een overeenkomst met Hamburg en Lubek om de rovers en edelen tussen de Eems en Wezer gewapenderhand aan te pakken.
De Hollanders namen hem die gruwelijke aanpak zó kwalijk, dat ze een vloot uitrustten en daarmee op de Eems afstevenden. Maar Keno kon hen weerstaan, waarna de Hollanders zich onverrichter zake terugtrokken. Hoe spijtig de Graaf van Holland het ook vond, dat hij de Friezen niet kon bedwingen, toch werden de vredesbestanden in 1407 en 1408 verlengd, En zo konden de Friezen vrijwel ongehinderd handel drijven via de Hollandse en Zeeuwse havens.
Dit was een bewerkt brokje uit: Algemeene Geschiedenis van Friesland (Steensma, 1845).