Deel 148.
Anno 1305. Op de 12e juli viel er over de Friese landen zoveel regen, dat de Friezen dachten door een zondvloed te worden verzwolgen. Bossen en gewassen kwamen onder water te staan en spoelden weg. Door gebrek aan graan stegen de voedselprijzen. Er volgden honger en ziekten waaronder een zware pest. Veel mensen stierven.
Anno 1306. In Julie was de hongersnood enigszins verlicht, maar in augustus werd Friesland onverwacht overvallen door een grote groep Noordse zeerovers. De Noormannen landden bij de Lauwers, waar ze plunderden en brand stichtten. De Potestaat Kamminga bracht een Friese legermacht op de been en de Noormannen werden verslagen met verlies van 900 krijgers. De buit werd in beslag genomen. Kamminga werd zwaargewond in de strijd en overleed enkele dagen later. De Friezen verloren vierhonderd manschappen.
Enkele maanden na de grootse begrafenis van Kamminga werd de edelman Hessel Martena verkozen tot Potestaat. Niet lang daarna werd Friesland aangevallen door een 1500 man sterk Hollands leger onder Graaf Willem III. De Hollandse vloot landde in Gaasterland om de Friese hoofdstad Stavoren te overmeesteren. Toen een leger gewapende Friezen op de manschappen van Willem afkwamen, raakten deze in paniek en vluchtten ijlings met hun schepen . De Friezen, wraakzuchtig om de gepleegde roof en brandstichting, speciaal door een groep West-Friezen in het leger van de graaf, staken met toestemming van Martena over naar Enkhuizen, waarbij die stad en enige omliggende dorpen geplunderd werden en in brand gestoken. Willem kon met een snel opgetrommeld legertje niet verhinderen dat de Friezen met hun buit huiswaarts konden keren.
Anno 1309.En nu kochten de inwoners van Enkhuizen enige personen om tot brandstichtingen in Friesland. Onder andere werden de staten van de edelen Lieuwe Sjoerda Beijem , Sako van Offingahuizen in brand gestoken. Daarop was Beijem zo kwaad dat hij andere edelen aanspoorde om met een legervloot nogmaals Enkhuizen te bezoeken. Vijf en twintig woningen werden daar in de as gelegd. De Friezen konden met hun buit weer ongehinderd naar Friesland terugkeren.
Omdat de landerijen en de kloosterkerk op Urk moeilijk te verdedigen waren, werd dit bezit van vele rijke inwoners van Stavoren geschonken aan Aemilius, de abt van het klooster St.Odolfus.