– Anno 1270.
Een grote vloot zeilschepen, bestaande uit Engelse, Duitse en Friese kruisvaarders, kwam in Ptolomais aan. Hier vonden de schepelingen een gedecimeerd christenleger in erbarmelijke staat.
De Friezen werden geestdriftig ontvangen door de Tempelridders en naar Tiris gebracht om de Saracenen te weerstaan. De verwachte versterkingen van Koning Karel van Napels bleven uit, waarna de Friezen – verdrietig en mismoedig – eigenlijk wel weer naar huis wilden. Maar de enkele Friese schepen, die niet in de stormen waren vergaan, waren zó gehavend dat ze geen volgende storm konden verdragen. En zo moesten de Friezen de terugtocht met allerlei lokaal aanwezige vaartuigen aanvangen. Na vele gevaren en grote verliezen strandden de Friezen in allerlei havens van Griekenland, Sicilië, Sardinië en Frankrijk. Verzwakt en vermagerd vonden de meesten de dood in Afrika, de Middellandse zee of Palestina. Heel weinig manschappen zagen in 1272 en 1273 Friesland terug.
In 1269 was de edelman Gerbert van Kamminga uit Marum heimelijk gevangen genomen door Ritske Wijbalda en Aetze Herweisma. Als represaille zette Haiko, de broer van Gerbert, de zoon van Ritske(Juke Wijbalda) gevangen. Ritske wilde wel overgaan tot gevangenenruil, maar Haiko was inmiddels zo kwaad geworden dat hij Juke bijna had afgemaakt. Ook nadat in een verdrag de beide heren waren uitgewisseld, bleef er aan beide zijden een dodelijke haat bestaan.
Ook onder veel andere edelen en voorname geslachten begon hooglopende onenigheden en twisten te ontstaan. Grote onlusten ontstonden ook door de heerszucht en machtsmisbruik van de geestelijken. In de Ommelanden was Sikko, deken van Farmsum, kinderloos overleden. Onder de edelen van Oldambt brak een opstand uit nadat na een neefje van Sikko aangesteld werd tot Deken, een soort onder-bisschop. Het ongenoegen van de Ommelanders en de Friezen over onrechtvaardigheden, opleg van kerkelijke rechten, corruptie, uitzuiging van de burgerij, simonie en seksuele uitspattingen, sloeg over tot de Friezen van over de Eems.
Vele machtige Dekens werden uit hun gebied verbannen, hun huizen in de brand gestoken, waarna de Bisschop van Munster het gehele gebied in de kerkelijke ban deed. De kerken moesten daardoor worden gesloten. Er konden geen doden meer op de heilige kerkelijke begraafplaatsen ter aarde worden besteld. Sommige priesters bleven, na aandrang door Oldambters, hun werk doen terwijl anderen de Bisschop gehoorgaven.
Een bewerkt deel uit: Algemeene Geschiedenis van Friesland (Steensma, 1845)
Correcties: schrijfspecialist Herman Hiemstra.
De skiednis hat skiere contouren, mar kint bloedreade slachfjilden.