Anno 1234. De Friezen kozen uit hun landsadel Sicco Sjaardema uit Franeker tot Potestaat. Sicco genoot aanzien als een dapper, eerlijk en vrijheidsminnend persoon. Eertijds gegraven grachten gaven Harlingen een goede toegang tot zee. Daardoor werd de plaats, genoemd naar de state Harliga, later tot stad verheven.
De Friese kloosters kregen en kochten steeds meer landgoederen en boerderijen. Wanhopig door de vele overstromingen van hun land, schonken boeren hun bezit aan ‘de kerk’. Ook edelen schonken landgoederen aan de kloosters. Zo gaf Sjaardema Texel en enkele gebieden in West-Friesland. Het eiland Wieringen was al in handen van het klooster van Stavoren. En op Vlieland hadden de monniken van Ludingakerk een vestiging. Sibrandus – abt van Mariëngaarde – kocht het eiland Merkenhave (Marken).
Anno 1235, 1236. De zware, desastreuze regenval van 1233 leidde ook tot een onverwacht voordeel: een vermeerderde vruchtbaarheid van de grond. Daardoor werden de oogsten beter. Helaas werden de laagste gebieden van Friesland in 1237 opnieuw door de zee verzwolgen. Grote stukken land werden door de terugtrekkende waterstroom meegevoerd. Tegelijkertijd werd het land geteisterd door overstromende rivieren als de IJssel. Er ontstond grote schade aan grond, gewas en bezittingen. Het enige voordeeltje voor de Friezen was een grote massa achterblijvende riviervis, zoals zalm.
De Middelzee nam echter door aanslibbing in omvang af. Leeuwarden kwam ervan los en kwam tot bloei. Voorname edelen gingen zich in de plaats vestigen. In en om de stad werden sterke stinsen gebouwd als die van Burmania, Kamminga, Kamstra, Minnema, Saakma en Unia.
Een bewerkt deel uit: Algemeene Geschiedenis van Friesland (Steensma, 1845)
Correcties: schrijfspecialist Herman Hiemstra.
De skiednis hat skiere contouren, mar kint bloedreade slachfjilden.