Anno 1080.
Met de grootst mogelijke tegenzin moesten de Friezen het juk van de Hollandse graaf Diederik verdragen. Anderzijds had Egbert van Saksen zich met keizer Hendrik IV verzoend. Blijkbaar verkreeg hij weer de vrijheid om zijn Friese graafschappen in bezit te nemen. Aangekomen in Friesland werd hij door de Friezen gehuldigd en erkend.
Egbert, kwam kort daarna toch weer in opstand tegen de keizer. Hij werd ontzet uit de Friese graafschappen Ooster- en Westergouw; IJsselgouw werd geschonken aan Bisschop Koenraad. Als reactie begon Egbert een oorlog met de keizer. Voor een korte tijd kon Egbert zijn graafschappen heroveren, maar tijdens een veldslag met het keizerlijk leger vluchtte Egbert in een molen en werd vermoord. De heroverde gebieden werden als leen aan de krijgszuchtige Bisschop Koenraad overgedragen.
Het is niet bekend of Diederik zich heeft verzet tegen de belening van Friesland aan Koenraad. Diederik stierf in 1091. Zijn minderjarige zoon, graaf Floris II, kwam onder de voogdij van zijn moeder, Othilde van Saksen. Noch de graven van Holland, noch de bisschop van Utrecht, hebben vaste voet in Friesland kunnen krijgen. Daarvoor waren de Friezen té zeer op hun vrijheid gesteld en niet bereid om een bezetting te accepteren. Koenraad gaf Friesland daarom in achterleen aan landvoogd Adel van Fronenburg, die getrouwd was met Anna van Kamminga, dochter van de heer van Ameland.
Deze Anna had in 1090 het klooster Foswerd laten verplaatsen naar Ferwerd, want op Ameland stond het klooster veelvuldig bloot aan plunderingen en vernielingen door zeerovers.
———————————————————————————————–
Een bewerkt brokje uit: Algemeene Geschiedenis van Friesland (Steensma, 1845)