Anno 1024. De Hollandse graaf Diederik III begon een oorlog tegen de Friezen onder het voorwendsel de dood van zijn vader te willen wreken. Hij zou, met hulp van het leger van Godfridus (Hertog van Lotharingen), heel Friesland van het Vlie tot de Eems hebben bemachtigd. Volgens sommige geschriften zijn veel gehuchten en dorpen platgebrand, vee en buit meegenomen. De graaf stelde zijn jongste zoon Floris aan als landheer (of Postestaat). Andere berichten stellen, dat Diederik bij deze veldtocht meer verloor dan won en dat Floris alleen ondergraaf werd over een al bezet deel van West-Friesland. Graaf Diederik III stierf in 1039, kort na zijn bedevaart naar Jeruzalem. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Diederik IV , terwijl diens broer Floris werd benoemd tot graaf van (West-) Friesland.
Anno 1027. De kronieken vermelden dat dit jaar werd gekenmerkt door enorme stormen, orkanen met onweer en zware hagelbuien. De gehele oogst ging daarbij verloren. Opnieuw was er gebrek aan levensmiddelen met hongersnood tot gevolg. De rijke oogst in het volgende jaar zorgde ervoor dat de prijzen weer daalden. Ook in 1042 werden deze gewesten getroffen door zware onweerbuien met hagel. Stormwinden rukten de bomen uit de grond en huizen werden omgeblazen. Door enorme stortregens zwollen de rivieren sterk op en overstroomden. De zee drong het land binnen, waardoor vooral in Vlaanderen, Zeeland en Holland duizenden mensen en dieren het leven verloren en onnoembaar veel schade werd aangericht.
Een Fries, genaamd Edo, zou in 1042 het bisschoppelijk paleis te Bremen in brand hebben gestoken. In die brand zou ook het grootste deel van de stad verdwenen zijn. Het zou zijn wraak zijn omdat aartsbisschop Bezelinus een gebied in Friesland ten Oosten van de Lauwers van zijn grootvader, ook Edo geheten, had afgenomen. Als compensatie schonk de vader van Edo al zijn bezittingen aan de kerk van Bremen en begaf zich als pelgrim naar Jeruzalem.
Toen Albertus Aartsbisschop van Bremen werd, breidde deze gedurende zijn dertigjarig bestuur de grenzen van kerkelijke en werelds gezag steeds verder uit. Zo verwierf hij ook het aanzienlijke graafschap Fingo, in het oostelijk gedeelte van Friesland.
Een bewerkt brokje uit: Algemeene Geschiedenis van Friesland (Steensma, 1845)