Anno 779.
Karel de Grote verdeelde Friesland tussen Vlie en Lauwers in de Graafschappen Oostergouwe, Westergouwe en Stavoren. Waarschijnlijk omdat Karel de Friezen, vanwege de opstanden en de steun aan de Saxers, niet geheel vertrouwde. Het aanliggende Graafschap IJslegouwe (Oost-en Weststellingwerf) behoorde tot de landen van de Neder-Saxers.
Het is zeker, dat de opperhoofden van deze gewesten, Graven of Stadhouders door Karel werden aangesteld. De latere potentaten, meestal gekozen uit de Friese adel, vormden de regering van Friesland. Naast de Graaf of Hertog werd een tweede mederechter, een Aesga, aangesteld. Door het volk gekozen en door de Koning in het ambt bevestigd.
De Hertog vonniste de zware misdaden, de burgerlijke en financiële kwesties behoorden aan de Aesga. Een derde rechterlijk persoon was de Schelta, die belast was met invordering van tolgelden en belastingen. De Vrona of Frana waren belast met de tenuitvoerlegging van de vonnissen van de Graaf en de Aesga; de gevangenneming van misdadigers en de invordering van boetes.
Karel liet de Friezen wél regeren volgens hun eigen wetten, opgesteld en uitgebreid door twaalf wijze mannen. Openbare rechtzittingen vonden meestal plaats in de open lucht op hoger gelegen, daarvoor gereserveerd terrein, Weer of Weerstal genoemd. Karel ontnam de adel in Friesland het vrije bezit van hun erfgoederen en gaf het terg in leen. Die maatregel zou de oorzaak zijn van de onvrede onder de Friese edelen en hun steun aan de Saxers tegen Karel. Karel zorgde dus voor een grotere afhankelijkheid en onderdanigheid van de machtigste Friezen. Daarbij stonden de Friezen, vanwege hun grote dapperheid en militaire bekwaamheid, bij deze vorst in hoge achting.
Een bewerkt deel uit: Algemeene Geschiedenis van Friesland (Steensma, 1845)