Anno 717.
Al waren de zonen van Koning Radbout gekerstend, hijzelf en veel van zijn onderdanen bleven trouw aan de heidense godsdienst. Het offeren van mensen behoorde tot de plechtigheden. Eens werd, zelfs in het bijzijn van Bisschop Wulfranus, door Radbodus een jongeman ( Onno of Ovo) aangewezen om ter ere van de afgoden te “mogen” sterven. De Bisschop probeerde het offer te verhinderen, maar Radbodus antwoordde botweg, dat mensenoffers van oudsher gebruikelijk en voor al onvermijdelijk waren. Maar, vervolgde hij, als de Christengod dit leven wil sparen, dan wordt de jongeling aan Wilfranus geschonken. Terwijl de Bisschop God om hulp aanriep, werd Onno opgehangen. Toen brak het touw en de knaap werd aan Wulfranus geschonken.
Deze Onno werd later prediker van het Evangelie, eerst in Friesland. Nog vijf andere mensen, door deze afgoderij ter dood veroordeeld, konden door Wulfranus worden gered en gekerstend. Radbodus weigerde nog heel lang om zich te laten dopen. Ten langen leste, en al met één voet in het doopfont, vroeg de Koning aan de Bisschop waar de zielen van al zijn dappere voorouders en andere Friese edelen, na hun dood gebleven waren. De Bisschop antwoordde, dat allen die niet onder God en zijn zoon gestorven waren, ongetwijfeld verloren zielen waren. Toen stapte Radbout uit het doopfont en verklaarde, dat hij liever met zijn voorouders en de andere Friese helden bij Wodan wilde zijn, dan met een hoop arme christenen in het Godsparadijs. Bedroefd verliet Wulfranus Friesland, begaf zich naar het klooster Fontanelle en stierf in het jaar 720.
Radbodus kon zich weer te Medemblik vestigen. Na zijn dood werden zijn ingewanden aldaar , maar zijn lichaam werd naar de Friese hoofdstad Stavoren gebracht en met Koninklijke eer begraven.
Een bewerkt deel uit: Algemeene Geschiedenis van Friesland (Steensma, 1845)