Anno 674. De Oostfranken haalden Dagobert II, zoon van Sigebert, uit Ierland. Toen Wilfridus in het voorjaar van 678 Friesland had verlaten en Koning Dagobert bezocht, had hij deze vorst de belangen van de Friezen aanbevolen.
Koning Adgillus-I ( âlde gisel) van Friesland stierf in 652, maar liet een zoon, genaamd Radbodus na. Deze was aan het Deense hof gevormd, waar zijn haat tegen het Christendom steeds voedsel had gevonden. Toen hij 27 jaar oud was, werd hij de zesde Koning van Friesland met zijn residentie te Medemblik in West-Friesland.
Het eerste jaar van de regering van Koning Radbodus-I kenmerkte zich door een nieuwe watersnoodramp, waarbij ook heel Friesland werd overstroomd. Ook vielen de Denen en Noormannen het land binnen, al rovend en plunderend. Ze namen Radbodus gevangen, voerden hem mee naar Denemarken en lieten hun Stadhouder Omûnd achter. Deze beval de Friezen, als teken van slavernij, een houten halsband te dragen, hun deuren aan de Noordzijde te plaatsen en wel zo laag, dat ze moesten bukken voor de Noorse vorst.
Pas na een gevangenschap van zeven jaren, sloot Radbodus met de Koning van Denemarken een verbond van vrede en vriendschap onder ede bij de afgod Fosta, en werd hij naar Friesland overgebracht, waarna Omûnd kon terugkeren naar Denemarken.
Anno 687. Radbodus deed nu alle moeite om de Franken te bestrijden en het Christen-dom met wortel en tak uit te roeien. Hij bracht een leger bijeen en veroverde Wiltenburg, het huidige Utrecht, waar de kerk werd gesloopt. Radbodus trok door het Frankische gebied, nam de stad Nijmegen en verschillende omliggende plaatsen met geweld in, waarbij aan de poorten de tekst Huc usque Regnum Stauriae ( tot hier is het rijk van Stavoren) werd geplaatst.
Dorestad, niet ver van het huidige Wijk bij Duurstede, aan de splitsing van Lek en Kromme Rijn, was toen de belangrijkste Friese handelsplaats. De nederzetting heeft zich ontwikkeld uit een Romeins grensfort, genaamd Levefana.
Een bewerkt deel uit: Algemeene Geschiedenis van Friesland (Steensma, 1845)