Anno 626.
Dit jaar kenmerkte zich als een rampenjaar voor Friesland. Eerst had een zware stormvloed heel Friesland overspoeld en daarna werden de beste, dapperste manschappen door de Franken afgeslacht, waarna vele vrouwen en kinderen werden meegevoerd en als slaven in Frankenland verkocht.
De goudsmid en Koninklijke muntmeester te Parijs, Eligius of St. Eloij, trok zich echter het lot aan van de massa Saxische en Friese slaven. Door zijn aanzienlijk vermogen was hij in staat om kleinere en grote groepen slaven te kopen, waarna hij hen de evangelie bijbracht, hen de vrijheid gaf en hen in staat stelde weer naar hun geboortegrond te trekken.
Ook op deze manier verbreidde het Christendom zich in Friesland. Maar ook al kwamen de Friezen nu formeel los van de oude heidense afgoderij, ze bleven vooralsnog stug en onhandelbaar de godsdienst van hun voorvaderen eerbiedigen.
Omstreeks deze tijd, stichtte Dagobert de eerste Christelijke kerk in de lage landen, namelijk die te Wiltenburg (het tegenwoordige Utrecht). De kerkgemeenschap kwam onder toezicht van de aartsbisschop van Keulen, nu tevens aartsbisschop over de Friezen. Maar de Friezen wilden voorlopig nog weinig weten van het Christendom en dus ook niets van het bisschoppelijk gezag.
Een bewerkt deel uit: Algemeene Geschiedenis van Friesland (Steensma, 1845)