Tabbo steeds in Romeinsche dienst zijnde, en de meer weerbare Friezen gedurig buiten ’s lands de Romeinsche legers volgende, was Friesland zelf grootendeels onbezet en onbewaakt, en lag bloot voor allerlei onheilen van stroopende en roovende vijanden. Om dezen tijd, in het jaar 90, of volgens anderen in het jaar 94, kwamen de Gothen, Denen en Noormannen weder in grooten getale in Friesland, roovende en plunderende ja moordende in dit thans weerlooze gewest naar hun genoegen, waarna zij met buit verrijkt aftrokken.
Tabbo werd door de Friezen dringend te huis begeerd, die dan ook van den Keizer verlof bekwam, om heen te trekken; doch daar de roovers al lang voor zijne aankomst vertrokken waren, moest hij zich vergenoegen, om zich tot een tegenbezoek gereed te maken.
Het jaar 95. Tabbo verzamelde zijn scheepsmagt bijeen, trok eerst te scheep, en toen dit door felle stormen en onweders mislukte, te lande naar de Denen, om zich te wreken; doch hoe zeer hij in krijgskunde niet onbedreven, stoutmoedig en wreed van aard was, kon hij echter tegen de woeste Denen weinig uitrigten, alwaarom hij, zonder iets belangrijks te hebben verrigt, naar Friesland terug keerde. Tabbo leefde daarna nog ruim 30 jaren. Deze Tabbo is de laatste der Friese Prinsen geweest, hebbende de volgende vorsten eenen anderen titel gekozen. De Friezen waren na 20 jaren onder het juk van Rome nu weder volkomen vrij van allen buitenlandschen dwang.
Het jaar 130. Na den dood van Tabbo werd zijn zoon Ascon Hertog van Friesland. Hij werd geroemd als zacht van imborst, zeer verschillend van de woesten en oorlogszuchtigen aard van zijn vader. Ascon mengde zich geenszins in oorlogen en kon vreedzaam werken aan verbetering van de inwendige toestand des lands.
Uit: Algemeene Geschiedenis van Friesland (Steensma, 1845)
GESCHIEDENIS van de OUDE FRIEZEN, archief
De skiednis hat skiere contouren, mar kint bloedreade slachfjilden.
Oant sjen.