web analytics

De curieuze en gruwelijke geschiedenis van de Oude Friezen (deel 12)

         De zoon van Prins Diocarus Segon, Dibbaldus Segon, volgde hem op als Prins van Friesland. Deze wordt als zeer dapper en oorlogzuchtig genoemd, hebbende reeds in het jaar 44 keizer Claudius, op deszelfs  krijgstogten in Brittanie, vergezeld en met manschappen bijgestaan, gelijk ook Claudius Civilis, een overste der Batavieren, wien wij vervolgens nader zullen leeren kennen, met velen zijner landgenoot en den Keizer aldaar in zijne krijgsverrigtingen bijstond.
 
Om dezen tijd, althans in de eerste jaren der regering van Claudius, of ook reeds in het laatst van Caligua’s regering, schijnt er, over vele deelen des Romeinschen Rijks, eene algemeene schaarschheid en gebrek te zijn geweest, welke op sommige plaatsen tot hongersnood oversloeg.
 
Ook in Friesland was groot gebrek aan levensmiddelen, waarom Dibbald Sigon alle moeite deed, om met schepen van elders, vooral uit de Oostzeesche gewesten, koren te bekomen, om alzoo in den nood te voorzien. Hier uit blijkt dus ook, dat de Friezen toen alreeds met schepen de zee bevoeren, en al aanmerkelijke togten begonnen te ondernemen.
 
In of omtrent dezen tijd leefde in Friesland een man van buitengewone ligchaamsgrootte, en daaraan geëvenredigde krachten, Jodsert geheeten. Men verhaalt van hem, dat hij de buitengewone lengte van acht voeten bereikte, en dat hij zoo sterk was, dat hij twee vol-wassene mannen op zijne armen eene halve mijl ver kon dragen. Ook droeg hij in elke hand eene tonne biers meer dan tweehonderd schreden, hebben de onder eIken arm eene kaas, om dezelve van het ligchaam af te kunnen houden. Op zijn paard ontevrede geworden zijnde, doodde hij hetzelve met eenen vuistslag voor het voorhoofd.
Sommigen verhalen, dat Jodsert, die men in de wandeling Sterke Man noemde, een Edelman of Ridder was, en noemen hem Idsert Jetze. ( Het spreekwoord: hij is een sterke Jodsert, dat men wel eens van een forschen en sterkgespierden knaap of jongeling bezigt, is alzoo eene herinnering aan dezen sterken Fries, en tegellijk een bewijs van de hoofdzakelijke waarheid dezer historie).
 
Na den dood van Sanquinius, werd Korbulo Stadhouder of bestierder dezer landen, en in het algemeen over Neder-Germanie. Zijn eerste werk was, de zeeschuimende en roovende Cauchen, waarmede zich welligt ook Friezen vermengden, te bedwingen. En ofschoon hij tegen de Friezen thans geene openlijke bedrijven van geweld of oorlog pleegde, vond hij evenwel goede gelegenheid, om hen in naauwer bedwang te houden, dan zij nu tot dus ver geweest waren.
 
Enige akkers of velden aan den Rijn waren door de Friezen, zonder hiertoe verlof van de Romeinen bekomen te hebben, ingenomen. Korbuko deed hen dezelve weder verlaten, doch gaf eenige andere daarvoor in de plaats, en bepaalde hun gestreng de grenzen, welke zij niet mogten overschrijden, doch, het zij uit wantrouwen, of om de Friezen in vreeze te houden, legde hij Romeinsche bezetting in Friesland, zeker ook op het kasteel Flevum, om altijd een wakend oog over de bedrijven en bewegingen der Friezen te houden.
 
Korbulo deed, tot dat zelfde einde, eene voorname sterkte bouwen, en sommigen denken niet geheel zonder grond, dat zulks min of meer ter plaatse, waar nu de stad Groningen ligt, zal geweest zijn. Ook bezorgde hij aan de Friezen eene eenigzins beschaafde staatsinrigting, verbeterde hunne wetten, stelde magistraten en andere regeringspersonen aan, al hetwelk eene wezenlijke verbetering in hun volksbestaan te wege bragt.


 

 

Uit: Algemeene Geschiedenis van Friesland  (Steensma, 1845)
       GESCHIEDENIS van de OUDE FRIEZEN, archief

                      De skiednis hat skiere contouren, mar kint bloedreade slachfjilden.
Oant sjen.
 
 


 

   Zo snel geen inspiratie voor een reactie? Toon je respect!

Permanente koppeling naar dit artikel: https://www.fanvanfryslan.nl/wordpress/2009/07/de-curieuze-en-gruwelijke-geschiedenis-van-de-oude-friezen-deel-12/