web analytics

De curieuze en gruwelijke geschiedenis van de Friezen (deel 70)

 

Anno 806.

Op St. Thomasdag ( 21 december) werd het laaggelegen Friesland overstroomd door een hoge vloed. Hoge, stevige zeedijken waren er niet. De overstroming begon tegen de avond en wel zo onverwacht, dat er nauwelijks tijd was op het vee op terpen en hoogten in veiligheid te brengen. Alleen hoog opgeworpen terpen, zoals die bij Winsum, waaraan drie jaar was gewerkt, hielden stand.

Een massa huizen, stallen en andere bouwsels werden verwoest, er verdronken tussen 400 en 600 mensen. Heel veel vee verdronk. Vooral Ezonstad bij Dokkum had te lijden: vijf en dertig woningen verdwenen in het water. Ook Minnertsga had grote schade. Veel huizen werden vernield en de bewoners moesten gedurende de winter in de kerk of op de Hermana stins overleven. Maar op 2 februari 807 stortten de kerk en de toren, de fundamenten door de golfslag verzwakt, in en alle inwoners van de kerk kwamen om in de golven. Ook het slot Hermana werd met vele vluchtelingen door het water verzwolgen.

Deze vloed was bijzonder nadelig voor de landbouw, want de hele winter stond het zeewater op het land. Alle zaailingen gingen verloren en de oogst van de volgende zomer stelde niets voor. Gelukkig konden de Friezen met hun schepen tegen een matige prijs voedsel uit andere landen aanvoeren. Een mogelijk ruilmiddel was het in fabrieken vervaardigde, fijne, Friese laken als mantelstof.
In West-Friesland werd in juli 807 de stad Medemblik door de bliksem getroffen, waarbij meer dan veertig huizen in de vlammen opgingen. Ook vielen er bij dat onweer hagelstenen ter grootte van kippeneieren, waardoor in de Friese hoofdstad Stavoren en bij het Rode Klif enorme schade werd aangericht aan gebouwen en de veldgewassen.

Tot overmaat van ramp werd Noord-Friesland weer eens overvallen door Noormannen, die te Ezonstad drie schepen, met rogge beladen, buitmaakten. De langs de kusten plunderende rovers werden later wel verdreven, maar ze vertrokken met de drie buitgemaakte schepen naar Denemarken. Drie weken daarna liepen de rovers het Vlie binnen en staken de dorpen Dijkshorne en Sexbierum in de brand. Ook de kusten van Oost-Friesland werden geplaagd door deze Deense rovers. Op deze manier liet Godfrid, Koning van Denemarken, duidelijk zijn vijandelijke gezindheid jegens Karel de Grote blijken.

Een bewerkt brokje uit: Algemeene Geschiedenis van Friesland  (Steensma, 1845)


 

Permanente koppeling naar dit artikel: https://www.fanvanfryslan.nl/wordpress/2010/07/de-curieuze-en-gruwelijke-geschiedenis-van-de-friezen-deel-70/